Wat is de betekenis van smerig?

2024-04-18
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

smerig

smerig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: sme-rig 1. met stof of modder of iets anders besmeurd ♢ hij droeg een smerig truitje 2. in strijd met de goede zeden ♢ hij had weer een smerig verhaal t...

2024-04-18
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

smerig

met smeer bemors; vuil, morsig; skandelik; gemeen.

2024-04-18
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Smerig

adj. & adv., smoarch, fet(tich), fetlik, goar; — persoon, fetlape; -e huisvrouw, fetlak.

2024-04-18
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-18
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

SMERIG

bn. bw. (-er, -st), 1. vettig, olieachtig: smerig eten, een smerige pot, met veel vet er in : 2. (gew.) smijdig, smedig: smerige soep, goed doorkookt, gebonden; 3. (veroud. en gew.) voordelig : een smerig baantje ; 4. met vuil bemorst; vuil, morsig : smerige hanaen, schoenen; een smerig gezicht; — (overdr.) wat vuil maakt: een smerig werk...

2024-04-18
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

smerig

bn., bw. (vuil): smerige schoenen, smerige handen, smerige straten; er smerig uitzien; fig. die smerige affaire met de politie, schandelijk; smerige taal, onzedelijk; smerige woorden, vies; iem. smerig behandelen, gemeen; smerig weer.

2024-04-18
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

smerig

('sme:rəch) bn. en bw. (-er, -st) 1. Veroud. met veel smeer, vet : eten. 2. Veroud. voordelig : een baantje. 3. met smeer, vet, vuil bemorst : een gezicht; -e handen, schoenen; er uitzien. 4, regenachtig, vuil: weer. 5. oneerlijk : een zaakje. 6. onzedelijk : -e taal. 7. gemeen ; -e woorden; handelen.

2024-04-18
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-18
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

SMERIG

SMERIG - bn. bw. (-er, -st), vettig, olieachtig; met vet, met vuil bemorst; vuil, morsig : smerige handen, schoenen; een smerig gezicht; smerig werk; — (fig.) voordeelig: een smerig baantje; — oneerlijk: eene smerige zaak; — vuilaardig, gemeen : smerige taal uitslaan; — (gew.) smijdig, smedig: smerige soep, goed doorkookt...