Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Sleper

betekenis & definitie

m. (-s),

1. iem. die sleept; ook die met een sleepnet vist;
2. iem. die vrachten vervoert, oorspr. met de slede, later ook per as: de slepers met hun zware paarden;
3. (mijnw.) arbeider die wagentjes met kolen over het smalspoor doet rijden;
4. sleperswagen;
5. iem. die een schip sleept: de sleper van het schip;
6. sleepboot;
7. werktuig voor het slepen van schepen dat zich over de wal beweegt: een electrische sleper;
8. touw waarmee een sloep achter of naast een schip wordt vastgemaakt: slepers en vanglijnen; — lange tros waarmee een schip aan een sleepboot verbonden is.

< >