Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Schutter

betekenis & definitie

m. (-s),

1. die schut;
2. die schiet; — persoon met betr. tot zijn vaardigheid in het schieten : deze jager is een goed schutter; — (oneig., voetb.): er was geen schutter in Leidens voorhoede; 3. iem. die deel uitmaakt van een uit burgers bestaand plaatselijk verdedigingscorps, een schutterij (zie ald.); — oneig. in de verb. een rare, vreemde schutter, een wonderlijk persoon; ook zonder bep. voor: onhandig, onbeholpen persoon; —
4. iem. die deel uitmaakt van een schietvereniging;
5. (sterr.) een der tekens van de dierenriem (aangeduid door ↗);
6. zekere tropische vis die insecten vangt door er waterdruppels op te werpen;
7. (gew., Barg.) half glas bier.

< >