Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Jager

betekenis & definitie

m. (-s),

1. hij die op de jacht gaat of is ; beoefenaar of liefhebber van het jagen: gelijk Nimrod een geweldig jager voor het aangezicht des Heren (Gen. 10 : 9); — iem. die in het jachtbedrijf zijn bestaan vindt; in het mv. ook in toepassing op volksstammen: primitieve volken zijn jagers en vissers of nomaden;
2.(hist.) livreibediende als palfrenier enz.;
3. soldaat, tot een jagerbataljon (lichte keurinfanterie) behorende r de jagers van Van Dam; de brigade der Grenadiers en Jagers ;
4. geleider van het paard dat een schuit voorttrekt;
5. (hist.) schip dat op een ander jacht maakt;
6. haringjager, snelzeilend vissersvaartuig dat de eerste haring overbrengt;
7. jachtvliegtuig ;
8.(nat. hist.) familie van inheemse meeuwachtige vogels met forse romp, kleine kop en krachtige snavel ; zij vallen alle dieren aan die zij overweldigen kunnen: de grote jager (Catharacta skua); de middelste, de kleine en de kleinste jager (Stercorarius);
9. driekantig stagzeil op het jaaghout, buitenkluiver;
10. jachtplaat, een plaat die men voor schoorstenen stelt, om ze beter te doen trekken ; aanjager;
11. (bijent.) afgetrommelde zwerm.