I. m. (-pen),
1. gereedschap om mee te scheppen, gewoonlijk groter en met platter blad dan een lepel;
2. zoveel in eenmaal opgeschept kan worden: een schep kolen op het vuur doen ; een schep op zijn bord. doen;
3. (bij uitbr., gemeenz.) een grote hoeveelheid, veel: dat kost een schep geld ; ik heb nog een schep te doen : een schep volk, een grote menigte;
4. hoeveelheid graan die een molenaar als maalloon krijgt;
II. o., (Zuidn.) plaats waar men schept, waar men water kan scheppen : een schep met trappen.