Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Schemer

betekenis & definitie

m., g. mv.,

1. half, flauw of zwak licht, hetzij het eerste of laatste zonlicht of anderszins, halfduister: je zit daar zo in de schemer, kom wat nader bij het licht; de schemer valt; in de schemer zag hij de inbrekers ontvluchten;
2. tijd tussen licht en donker;
3. vage schijn of gewaarwording;
4. (gew.) de schemer krijgen, niet duidelijk meer zien.