Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Sas

betekenis & definitie

I. o. (-sen),

1. schutsluis;
2. kolk, sluiskolk.

II. in de uitdr. in zijn sas zijn, in zijn schik zijn, het naar zijn zin hebben.

III. v. (-sen), snel verbrandend mengsel van zuurstofleverende stoffen en brandbare zelfstandigheden voor vuurwerk of als ontstekingsmiddel; naar de snelheid van ontbranding onderscheidt men vlugge en matte of trage sassen. IV. v. (-sen), (Zuidn.)

1. drijver, drevel;
2. zethamer.

< >