(hing samen, heeft samengehangen),
1. aaneenhangen, tot een geheel verbonden zijn, zowel van verschillende voorwerpen als van de delen onderling van één zaak of van een stof: vloeistoffen hangen niet sterk samen;
2. een logisch geheel vormen;
3. in verband tot elkaar staan : deze zaken hangen nauw samen ; dat hangt samen met zijn maagkwaal.