Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Rif

betekenis & definitie

o.,

I. (-fen), (bijz. stijl)
1. dood lichaam: ’t bloedig rif (Tollens);
2. geraamte.

II. (-fen), lange, smalle ondiepte in zee, gevormd door zand, klippen of koraal.

III. (reven), (zeilv.) horizontale strook aan een zeil die kan worden ingenomen, waardoor het zeil bij sterke wind wordt verkleind ; reef: een rif steken ; — (fig.) een rif uitsteken, zich laten gaan, zich boos maken.