bn. bw. (-er, -st),
1. bloed vertonend, er mee bedekt of vermengd: bloedige wonden slaan; bloedig slijm, bloedige doeken;
2. door bloedvergieting gekenmerkt: een bloedige ontknoping; een bloedige slag; (ook) een bloedige dag; — dat eist bloedige wraak, wraak waarbij ’t bloed des tegenstanders vergoten wordt, (fig.) zeer harde wraak;
3. (fig.) bloedige tranen storten, bittere, smartelijke tranen; bloedige ernst; — als bw. van graad: hij heeft er zo bloedig zijn best op gedaan, er zich zo verbazend voor ingespannen; — hij moest er bloedig voor werken, zeer hard;
4. (w. g.) bloedkleurig.