I. v. (stroken),
1. een in verhouding tot zijn lengte smal stuk of gedeelte van een stof, een voorwerp of een oppervlakte : een strook papier, linnen, flanel; een strook water, land; — reep papier die van het blad waartoe hij behoort kan worden afgesneden of gescheurd: de strook van een postwissel;
2. reep stof waarvan de ene lange zijde is ingehaald, zodat er plooien ontstaan, ter versiering of afwerking op of langs de rand van een kledingstuk, een gordijn enz. : een kanten, geborduurde strook ; strook aan een hemd, een schortje ;
3. smalle plank : eikenhouten stroken ;
4. (meetk.) gedeelte van het oppervlak van een bol, gelegen tussen twee bogen van grote cirkels : een bolvormige strook.
II. v., (scheepsb.) het geleidelijk verloop van de gebogen lijnen van een schip.