(redeneerde, heeft geredeneerd),
1. gedachten —, zijn mening over iets ontwikkelen, een betoog houden, uit zekere præmissen zekere gevolgtrekkingen afleiden: logisch redeneren; als wij verschil van mening hebben, gaan wij redeneren; men kan nu aldus redeneren ..., de volgende gedachten ontwikkelen; hij redeneert zeer juist, heel verkeerd; daartegen is niet, valt niet te redeneren, met argumenten kan men daartegenover niets bereiken; hij redeneert als een kip zonder kop, geheel onlogisch; — de wet redeneert niet, zij gebiedt, zij vraagt niet naar uw beweegredenen; — tegen iets argumenten inbrengen: redeneer maar niet langer, gehoorzaam slechts;
2. (gemeenz.) praten, betogen: zij zaten druk te redeneren; iem. in slaap, van zijn stoel redeneren.