I. (<Sp.), m. (realen), (hist.) 1. ben. voor een gouden, zilveren of koperen muntstuk : in de Nederlandse gewesten is, onder Spaans-Portugese invloed, de reaal in gebruik geweest van de 16de tot de 18de e.;
2. waarde van een reaal (1.).
II. (<Ofr.), bn. bw., (veroud., nog gew.)
1. mild, gul, hartelijk, nobel;
2. prachtig.