bn. bw. (-er, -st),
1. zachtaardig, welwillend: het hart mild stemmen; een mild verwijt; — niet streng: de milde toepassing der wetten;
2. (van de natuur en haar verschijnselen) zacht, weldadig: een milde regen; — milde grond, zachte, kruimelige grond die zich gemakkelijk laat bewerken; milde humus, die in volledige ontbinding verkeert;
3. niet gierig, vrijgevig: de winnende hand is mild; de milde gever: — hij is niet mild met zijn woorden, hij zegt niet veel;
4. ruim, rijkelijk: een milde gift: overvloedig: de milde dauw over de akkers.