(rangeerde, heeft gerangeerd), (<Fr.),
1. (veroud. of ongew.) in een bepaalde volgorde schikken, ordenen: hoe goed gerangeerd zijn haar argumenten;
2. (spoorw.) treinen of losse spoorwagens in een bepaalde volgorde op een spoor of naar andere sporen manoeuvreren: een goederenwagen die nu was losgekoppeld en naar vrij spoor gerangeerd; — (ook onoverg.) het rangeren met locomotieven is gevaarlijk;
3. (wederk.) een ordelijk en geacht mens in de maatschappij worden of zijn: als hij ooit eens een jong lief vrouwtje krijgt met veel fortuin zal hij zich rangeren.