Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Schikken

betekenis & definitie

(schikte, heeft en is geschikt),

I. overg.,
1. (veroud.) beschikken : God schikt alles ten beste ;
2. maatregelen treffen opdat iets volgens zeker plan of zekere orde kan geschieden : kunt u het zo schikken dat ik Vrijdag kan komen? wij zullen het wel schikken, in orde brengen ; ik weet niet hoe ik het schikken, zal, regelen ; — (wederk.) (Zuidn.) zijn gedrag regelen, zich gedragen ;
3. een botsing of tegenstelling tot oplossing brengen doordat elk wat toegeeft: plooien en schikken ; een zaak in der minne schikken, op vriendschappelijke wijze regelen ; zij hadden lange tijd huist, maar nu is het geschikt, bijgelegd ; — (wederk.) dat zal zich wel schikken, tot een goede oplossing —, terecht —, in orde komen; — 4. op een regelmatige of doelbewuste wijze plaatsen, ordenen, rangschikken : de boeken in volgorde schikken ; stoelen om een tafel, bloemen in een vaas schikken.; een doek om de schouders schikken, plooien ; — (wederk.) zich plaatsen op een regel- of doelmatige wijze : zich in het rond, om een tafel schikken, naar orde plaatsnemen ; — een bep., inz. gemakkelijke houding aannemen : zich in een luie stoel schikken ;
5. (wederk.) zich tegen bep. maatregelen of omstandigheden niet verzetten : zich naar de omstandigheden, naar Gods wil schikken ; hij schikt zich in alles, weet zich bij alles aan te passen, daarin te voegen ; — zich naar iem. of iets schikken, zich daarnaar regelen, voegen ;
6. (wederk.) (vrijwel veroud.) zich opmaken, zich zetten : zich tot werken schikken ; hij begint zich tot deugd te schikken ;
7. (gew.) sturen, zenden ;
8. (Zuidn.) gissen : ik schik, dat het werk morgen zal aj zijn;
9. (Zuidn.) voornemens zijn : ik schik Zondag te vertrekken ;
10. (Zuidn.) beschouwen als, tellen;

II. onoverg.,

1. gelegen komen, voegen : als het u schikt, kom dan morgen ; hoe laat schikt het u?
2. tot een oplossing, in orde komen ; — het schikt nogal, de toestand of de uitkomst is vrij bevredigend ; het begint met de zieke, te schikken ; het weer begint te schikken, goed te worden ;
3. de houding of plaats aannemen (inz. door verschuiving) die een bep. uitdrukt: schik wat ter zijde ; schik wat nader bij het vuur, kom wat dichter bij het vuur zitten.