(ordende, heeft geordend),
1. in orde plaatsen, geregeld rangschikken: aantekeningen ordenen ;
2. naar behoren inrichten, goed regelen: een macht die alles ordent en beheert:
3. in orde brengen, netjes opknappen : moeder die hier iets ordende, ginds iets verzette ;
4. een regeling maken omtrent iets : het ordenen der Kerken binnen hun bijzonder gebied;
5. (R.-K.) in een orde opnemen, wijden.