(<Lat.),
I. bn., donkerrood, paarsrood;
II. zn. o.,
1. de onder I. genoemde kleur: het purper was een teken van het gezag;
2. donkerrode verfstof, vroeger gebezigd voor het verven van wollen stoffen: in de oudheid werd het purper verkregen uit een huisjesslak, de purperslak;
3. kleed dat in purper geverfd is, vroeger van vorsten, thans nog van prelaten;
kardinaalsmantel: met het purper omhangen zijn ; naar het purper staan, hopen prelaat te worden.