(prikkelde, heeft geprikkeld),
1. (als) met een puntig voorwerp bij herhaling prikken geven: brandnetels prikkelen; een saus die het gehemelte prikkelt; prikkelende gassen tasten het bindvlies van het oog aan;
(onoverg.) motregen prikkelde tegen zijn aangezicht;
2. (overg.) als wetenschappelijke term in de physiologie: een onbewuste werking in het dierlijk of plantaardig weefsel opwekken: de zenuwen prikkelen;
3. (onoverg.) tintelen: mijn been prikkelt, het slaapt;
4. (fig., overg.) ontstemmen, kittelorig maken: iem. tot het uiterste prikkelen; prikkelende toespelingen maken; die toon prikkelde haar;
5. (fig., overg.) aanwakkeren, aanzetten, aansporen: iemands vlijt, wantrouwen, nieuwsgierigheid prikkelen; de verbeelding, de hartstochten prikkelen, gaande maken.