v. (-en),
1. het nogmaals doen: de politie heeft maatregelen genomen om herhaling der ongeregeldheden te voorkomen; — (spraakk.) werkwoorden van herhaling, die het telkens opnieuw verrichten of plaatshebben van een handeling betekenen, iteratieven, frequentatieven; — bij herhaling, meer dan eens : dit is u bij herhaling gezegd; — (recht.) herhaling van misdrijf, recidive, zie ald. ;
2. het nogmaals zeggen of behandelen, hervatting van iets dat men reeds vroeger gezegd of behandeld heeft, abstr. en concr.: na herhaling van zijn bedreiging ging hij heen ;
3. (schoolt.) oefening waarin het reeds geleerde nog eens behandeld wordt;
de schrijver vervalt dikwijls in herhalingen, zegt telkens hetzelfde.