Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Prikken

betekenis & definitie

(prikte, heeft geprikt),

1. met een puntig voorwerp druk uitoefenen: iem. met een speld prikken; — (oneig.) met een mes steken; — de worst prikken, bij het stoppen zeer kleine gaatjes er in prikken, waardoor de lucht ontsnappen kan; — gaatjes in het papier prikken; — (abs.) die dorens prikken geweldig; — (zeew.) de kaart prikken, het bestek er op afzetten; — naar prentjes prikken; — met het spitsijzer putjes hakken in het oppervlak van natuursteen; — (zegsw.) in zijn hersens geprikt zijn, niet goed bij zijn verstand zijn; (ook) van nolletje geprikt zijn;
2. iets prikkend vasthechten: zijn naamkaartje op de deur prikken; prik die punaise even op de muur;
3. (vliegw.) een vliegtuig sneller of steiler laten dalen dan gebruikelijk is: na herhaalde pogingen weet de piloot het toestel netjes binnen te prikken;
4. een kittelende, tintelende gewaarwording geven: de rook prikt longen en ogen; — (onoverg.) mijn vingers prikken van de kou.