Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Portugees

betekenis & definitie

I. (<Fr. of <Port.), m. (...gezen), inwoner van Portugal.

II. i. bn., van Portugal, daar inheems, daarvan afkomstig: de Portugese bevolking; Portugese wijnen; Portugese Joden, omstreeks 1600 uit Portugal gekomen Joden die te Amsterdam een wijkplaats vonden; ii. zn. o., de taal der Portugezen.