Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Pop

betekenis & definitie

v. (-pen),

1. voorwerp in de vorm en als verkleinde nabootsing van een mensengedaante, bep. zulk een waarmee kinderen, inz. meisjes, spelen: een pop aankleden; met de pop spelen ; een sprekende pop ; — (fig.) elk heeft zijn pop, waarmee hij speelt, ieder heeft zijn liefhebberij ; — als een pop opgeschikt zijn, gezegd van een vrouw die opvallend gekleed is; aan een goede huisvrouw zou hij meer hebben dan aan zo'n aangeklede pop, een vrouw die niet veel meer doet dan zich netjes of duur kleden; — de poppen in een wassenbeeldenspel ; de poppen in de etalages, modepoppen;
2. trekpop, marionet; — (fig.) daar heb je de poppen aan *t dansen, de ruzie is begonnen, de twist is uitgebarsten;
3. als afbeelding, getekende menselijke figuur; meest in verkl.: poppetjes tekenen;
4. (gew.) jong kind: een popje kopen ;
5. teer, klein vrouwtje : zijn vrouw was een popje;
6. insect in dat tijdperk van zijn volkomen gedaanteverwisseling waarin het zich zeer weinig beweegt en geen voedsel neemt; ingesponnen rups: de poppen van de zijdeworm;
7. ben. voor het wijfje van verschillende vogels, inz. van de kanarievogel;
8. opgezette vogel die men bezigt bij de pluvierenvangst om de vogels te lokken;
9. (landb.) graanaar die door brandkoren of stuifbrand is aangetast; — ook als naam van de ziekte (stuifbrand) zelf;
10. bundeltje of zakje waarin kruiden of andere droge geneesmiddelen zijn gedaan;
11. aftreksel van zo een bundeltje of zakje : hij drinkt van een pop ;
12. bosje tabak waarvan de karot voor pruim- en snuiftabak wordt gesponnen;
13. binnenste van een sigaar;
14. bolvormige knop met zeemleer overtrokken: pop van een liesbreukband, kussentje aan het uiteinde van de breukband;

de pop van een polijstschijf;

15. (zeew.) stuk leder, of zeildoek met leder bekleed, om het eind van een touw gebonden, tegen het inwateren en uitrafelen;
16. de punt van een zeil waarmee het in ’t midden bij het vastmaken wordt opgehaald, zodat het glad vastzit;
17. (Zuidn.) knot sajet;
18. (Zuidn.) rolletje in papier gewikkelde geldstukken.

II. m., g. mv. [genoemd naar de maagd op het oude muntstuk], (gemeenz.) gulden: dat heeft honderd pop gekost.