I. PLUIMEN
bn., (Zuidn.) met veren opgevuld: een pluimen kussen. II. PLUIMEN (pluimde, heeft gepluimd),
1. van veren beroven, plukken: een vogel pluimen;
2. (fig.) iem. iets ontnemen, aftroggelen: wij hebben hem gepluimd;
3.(onoverg.) (litt. t.) zich als pluimen vertonen: onbewogen pluimde het gras (Falkland).