1. Romeins landvoogd over Judea in de dagen van Jezus, 14—37 n.
C.; —(spr.) iem. van Pontius naar Pilatus zenden, iem. voor niets heen en weer laten lopen, om zijn zaak op de lange baan te schuiven (vgl. Lucas 23 : 6—12);
— het zijn vrienden als Herodes en Pilatus, vijanden die voor het ogenblik samengaan om zo beter hun doel te kunnen bereiken;
— Pilatus heeft dat zo geschreven, aldus is beslist en daaraan is niets meer te veranderen (vgl. Johannes 19 : 22);
2. (Zuidn.) m. (-sen), valsaard: gij lelijke Pilatus!