(pende, heeft gepend),
1. met pennen of pinnen vastmaken: die schoenen zijn gepend, niet genaaid; — (timm.) hout pennen, twee stukken hout, waarvan het ene een gat en het andere een passende pen heeft, aan elkander voegen; — (glazenm.) glasruiten met kleine spijkertjes in de sponningen vastzetten; — (slag.) die rollade moet gepend worden, met houten pennen doorstoken en zo stevig aaneengevoegd worden;
2. varkens pennen, ringen, van een pen of ring op de neus voorzien om het wroeten te beletten;
3. zich pennen, zich te sterk inrijgen, een te nauw korset dragen: die dame is erg gepend;
4. (gew.) van hoogzwanger vee: persen, schuiven, een natuurlijk pogen om de vrucht kwijt te raken: het schaap ligt te pennen.