(Fr.), v. (-s),
1. uiterlijk vertoon: met iets parade maken.
2. ijdel vertoon: hij moest zoveel parade niet maken met zijn beetje kennis.
3. het ergens paraderen van mensen om zich te laten zien: de parade in de grote winkelstraten.
4. monstering van troepen, wapenschouwing: parade houden; — (spr.) grote parade en klein garnizoen, grote vertoning en niet veel zaaks;
5. plaats of plein waar monstering gehouden wordt;
6. de soldaten die op de parade verschijnen: uit hoeveel manschappen bestaat de parade?
7. (schermk.) het afweren (van een stoot).