Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Uiterlijk

betekenis & definitie

I. bn., zich aan de buitenzijde vertonende of daarop betrekking hebbend: de uiterlijke gedaante van iets; uiterlijke kentekenen; op de uiterlijke schijn afgaan, niet tot de kern der zaak doordringen; — uiterlijke welsprekendheid, die gelegen is in gebaar, houding en stem.

II. bw.,

1. naar buiten, voor het oog: uiterlijk scheen hij kalm; hij is alleen uiterlijk vroom.
2. op zijn laatst, niet later dan: ik zal u uiterlijk over 14 dagen bezoeken; uiterlijk 1 November.
3. ten uiterste (met betr. tot een conditie): ik kan het u uiterlijk voor een gulden laten; — [onjuist is het gebruik in de zin van hoogstens].

III. zn. o.,

1. uitwendige gedaante, vorm, voorkomen: die man heeft geen gunstig uiterlijk.
2. wat naar buiten, voor de wereld, zichtbaar is: dat is alleen maar voor het uiterlijk.