Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Ijdel

betekenis & definitie

bn. bw. (-er, -st),

1. (Zuidn.) ledig, niet vol: ijdele vaten, handen;
2. krachte-, waarde-, zinloos, onnut, vergankelijk : ijdele dingen, ijdele klanken, woorden, dromen, vermaken; — vruchteloos, zonder uitwerking : ijdele pogingen ;
3. zonder enige grond: ijdele vrees; ijdele hoop, die niet vervuld wordt of kan worden ; — 4. zich verheffend op nietigheden, met zichzelf ingenomen; gevoelig voor vleierij, pronkzuchtig (thans de meest gewone bet.): een ijdel meisje;
5. zuiver, louter, niets dan : ijdel vertoon.