Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Overstuur

betekenis & definitie

bw. en praedicaatsw.,

1. (van vaartuigen) achteruit: overstuur drijven, varen ; — overstuur liggen, over een andere boeg liggen dan men verlangt;
2. anders dan men wenst, verkeerd, in de war: het is overstuur, de boel loopt verkeerd ; hij is geheel overstuur, uit zijn gewone doen, van streek, van zijn stuk ; er is niets aan overstuur, er is niets aan gelegen ; mijn maag is overstuur, niet in orde, ik ben onpasselijk ; zich overstuur eten, zijn maag overladen.

< >