Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Oudheid

betekenis & definitie

v.,

1. het oud-zijn van iets: de oudheid van een geslacht;
2. lang vervlogen tijd, liet grijze verleden: de helden der oudheid ; de grijze oudheid, de oudste tijden; — (in ’t bijz.) de klassieke oudheid, veelal alleen de Oudheid, de tijd der oude Grieken en Romeinen ; het tijdperk tot aan de ondergang van het West-Romeinse Rijk (476) :
3. (...lieden) voorwerp uit oude tijd tot ons gekomen, antiquiteit: museum van oudheden.