m. (-n),
1. eerstgeborene, meest bejaarde: de oudsten moeten de wijsten zijn;
2. (bijb.) opperhoofd : de oudsten van Israël;
3. iem. die in een groep van personen, inz. militairen, de hoogste ouderdom in rang heeft: de oudste in anciënniteit;
4. (gew.) oudeheer, vader;
5. (viss.) rang onder de lichtmatrozen bij de haringvisserij.