Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Oudste

betekenis & definitie

m. (-n),

1. eerstgeborene, meest bejaarde: de oudsten moeten de wijsten zijn;
2. (bijb.) opperhoofd : de oudsten van Israël;
3. iem. die in een groep van personen, inz. militairen, de hoogste ouderdom in rang heeft: de oudste in anciënniteit;
4. (gew.) oudeheer, vader;
5. (viss.) rang onder de lichtmatrozen bij de haringvisserij.