(stampte op, heeft opgestampt),
1. stampende naar boven doen komen of opwoelen: de voeten stampen stof op bij het dansen ; de paarden stampten de grond op ; — (Zuidn.) opschoppen : een bal opstampen;
2. aanstampen, vaststampen; (vandaar oneig.) opproppen : de kerk was opgestampt vol, propvol.