Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Oploop

betekenis & definitie

m.,

1. het te hoop lopen, het onrustig samenlopen van een menigte, samenscholing : een oploop veroorzaken ; — (concr.) te hoop gelopen menigte ; — een oploop achter zich hebben, zich zo gedragen, dat men door veel mensen nagezien en gevolgd wordt;
2. opzwelling: oploop van bloed;
3. (...lopen) (scheepsb.) voortzetting van het zaathout naar voren : de oploop ligt tegen het slemphout en de voorsteven aan en eindigt tegen een dekband.