(donderde op, is enh. opgedonderd),
1. uitbulderen, uitbazuinen: redenaars die, als de zee, tegen de orkaan een grimmig antwoord durven opdonderen (Potgieter);
2. ruw woord voor weggaan, uitrukken, zich wegpakken: hij kan voor mijn part opdonderen;
3. (vero., dicht.) onverwacht naar boven, te voorschijn komen: uit ’s aardrijks vuurkolk opgedonderd (Ten Kate).