Wat is de betekenis van Opdonderen?

2024-04-16
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

opdonderen

1) (19e eeuw) (inf.) weggaan; ophoepelen; maken dat men wegkomt. Vaak in de gebiedende wijs: 'Donder op!' Vroeger had het woord een minder platte connotatie. Het kon zelfs gebruikt worden in keurige conversaties, in de zin van: plotseling en onverwacht ergens opduiken (als een donderbui). Reeds bij vadertje Cats: "De Vrijster siet hem aen, en is ge...

2024-04-16
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

opdonderen

opdonderen - regelmatig werkwoord uitspraak: op-don-de-ren 1. weggaan (plat) ♢ wil je wel eens opdonderen! Regelmatig werkwoord: op-don-de-ren ik donder op (... ik opdonder) jij/u...

2024-04-16
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

opdonderen

De gebiedende wijs van dit werkwoord vinden wij vaak in de vulgaire verwensing donder op! Voor het hedendaagse taalgevoel lijkt ze minder kwetsend dan het gelijkbetekenende duvel op, flikker op, lazer op, sodemieter op! Vaak komt donder op! voor in de ritmische opsommende verwensing verrek, verrot, verteer, donder op en laze...

2024-04-16
Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Opdonderen

De enige betekenis die opdonderen in het Nederlands nog heeft is: weggaan. Men zegt tegen iemand: donder op en bedoelt dan dat men op zijn gezelschap geenszins meer gesteld is. Maar in vroeger tijd was opdonderen een werkwoord dat in keurige conversatie en in geschreven taal kon worden gebruikt. Letterlijk betekende het: beginnen te donderen, een d...

2024-04-16
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

opdonderen

(donderde op, heeft opgedonderd), 1. eruit zetten, smijten; wegwerken. Hoe dikwijls had ze Agatha niet gewaarschuwd om die vent op te donderen (Vianen 1972: 38). 2. ontslaan. Iemand heeft uitgerekend dat hij de 48ste minister is geweest, die sedert 25 februari 1980 werd opgedonderd ( ) (WS5-10-1985) .-Etym.: ANo. (onoverg., grof woord) = weggaan....

2024-04-16
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-16
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Opdonderen

(donderde op, is enh. opgedonderd), 1. uitbulderen, uitbazuinen: redenaars die, als de zee, tegen de orkaan een grimmig antwoord durven opdonderen (Potgieter); 2. ruw woord voor weggaan, uitrukken, zich wegpakken: hij kan voor mijn part opdonderen; 3. (vero., dicht.) onverwacht naar boven, te voorschijn komen: uit ’s...

2024-04-16
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

opdonderen

donderde op, i. opgedonderd (zich wegpakken, uitrukken): donder op! je kan opdonderen; plat.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-16
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

opdonderen

(donderde op, is opgedonderd) Plat. weggaan, zich wegpakken, uitrukken: hij kan voor mijn part -!