m. (-s),
1. iem. aan wie iets overhandigd, besteld of gegeven wordt: de ontvanger van een geschenk, van een brief, van een postwissel.
2. ambtenaar wie het in-ontvangst-nemen en de invordering van zekere gelden (inz. die der overheid) is opgedragen: ontvanger der directe belastingen, der accijnzen; — (scherts.) bestekamer.
3. vat waarin iets wordt opgevangen; — loden of zinken vergaarbak aan een dakgoot met afvoerbuis; — (scheik.) glazen vat waarin het product van een chemische werking wordt opgevangen; — (telegr.) toestel om de seinen te ontvangen; — radio-ontvangtoestel (ook in samenst.: vierlampsontvanger e.d.).