Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Brief

betekenis & definitie

m. (brieven),

1. (oudtijds) schriftelijk bewijsstuk, akte, oorkonde (vgl. Geloofs-, Koop-, Last-, Vracht-, Schuldbrief): brieven van adeldom; — (zegsw.) hij heeft

de oudste brieven, kan de oudste rechten doen gelden;

(hand.) brieven uit de hand, wissels die nog niet uitgegeven zijn of geen nemers gevonden hebben, b.v. die aan eigen order ; — geschrift in de vorm van een toespraak, tot een of meer afwezige personen gericht om hem (hen) iets te doen weten, gesloten en van een adres voorzien verzonden ; zowel abstract (het opstel), als concr. (het beschreven blad, al of niet met omslag): ion. een brief schrijven; hij kan goed brieven schrijven; er lag een brief op tafel; een eigenhandige, een particuliere brief (tgov. arnbts- of zakenbrief);rondgaande brief, die achtereenvolgens aan verschillende personen gezonden wordt; — een open brief, brief die, hoewel aan een bepaald persoon gericht, bestemd is door allen gelezen te worden en daarom in een courant of periodiek afgedrukt wordt; meestal kritiek inhoudend; — aangetekende brief, zie Aantekenen; — brieven bezorgen, bestellen, aan de geadresseerde afleveren; — (volkst.) een papieren brief, een brief als iets gewichtigs beschouwd, een officieel schriftstuk ; — (spr.) hij is zo dicht als een brief, laat geen geheimen los; — hij schrijft toch mooie brieven, kan toch mooie beloften geven; — een Engelse brief, (ook) een brief aan de Koning schrijven, een middagdutje doen; — (in titels) titel van zekere boeken van het Nieuwe Testament: na de Handelingen komen de Brieven; — uitgave v. een verzameling brieven van of aan een persoon : brieven van Multatuli; — boek in briefvorm geschreven : Brieven van Abraham Blankaart; Brieven over de Bijbel; — geregelde correspondentie in een dagblad : brieven uit Berlijn ; — (meestal in verkleinvorm) los stukje of strook papier, waarop een korte aantekening, aanwijzing, opgave, lijst, bericht enz. geschreven of gedrukt is of kan worden : ik heb de boodschappen voor je op een briefje geschreven; een briefje van verschotten ; bij besmettelijke ziekte krijgt men een briefje op de deur, de door de wet voorgeschreven waarschuwing dat in dat huis een besmettelijke ziekte heerst; — ik geef u een briefje van mijn hand, ik verzeker het u stellig ; dat kan ik wel op een briefje geven, dat weet ik beslist zeker ; dat zal ik u op een briefje geven, ironisch gezegd tot iem. die vreest iets te vergeten; — op, voor mijn briefje, wel wis en zeker 1 voor mijn rekening !

iem. een briefje op de mouw spelden, wat wijs maken;

zij is haar briefje kwijt, in scherts gezegd van een vrouw wier bevalling later komt dan zij gerekend had;

het iem. op zijji briefje zetten, op zijn rekening, (fig.) het hem betaald zetten; — 4. bewijs, attest: een briefje van de dokter; — briefje van ontslag, schriftelijke verklaring, bevattende naam en signalement van de persoon, aan wie het wordt afgegeven, het korps waarbij, en de tijd hoelang hij heeft gediend, benevens de begane overtreding waarom hij uit de militaire dienst weggezonden wordt; — 5. bankbiljet: een briefje van duizend ; — lommerdbriefje ; — lotery briefje; — (fig.) een brief sneeuw, een pakje sneeuw dat van een tak afschuift; —• 7. een brief spelden, papier waarop 12 dozijn spelden in rijen gestoken zijn om zo toegevouwen, in de handel gebracht te worden; — een brief naalden, papieren omslag met 10 of 12 pakjes naalden (van 10 of 12 stuks). BRIEFJE, o. (-s).