Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Ontlasten

betekenis & definitie

(ontlastte, heeft ontlast),

1. ontdoen van een last: ’t wordt tijd dat wij de volle takken ontlasten van het fruit; mag ik u van dit pak ontlasten?
2. (wev.) afdekken (zie ald.).
3. (fig.) verlichten, verlossen van iets dat als een last, een druk wordt beschouwd: het hart, het gemoed ontlasten, door aan zijn gevoel lucht te geven.
4. vrijstellen of ontheffen van drukkende plichten: het streven om de mindere man te ontlasten.
5. iets dat min of meer een last is van zich verwijderen, loslaten: het ontlasten van de afgang; — een afscheid, waarbij de mond geen woord mag spreken, geen zucht ontlasten mag; het overtollige water wordt door duikers’ ontlast; — zich ontlasten, (van pers.) zijn gevoeg doen; (van rivieren) uitmonden, uitlopen: de Oder en de Weichsel ontlasten zich in de Oostzee; — zich van zijn inhoud ontdoen: de wolken ontlastten zich in een geweldige regen.