Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Afdekken

betekenis & definitie

(dekte af, heeft afgedekt),

1. villen (dieren die niet geslacht zijn), koudslachten;
2. (de tafel) afnemen ;
3. (wev.) de geweven stof van de boom waarop zij onder het weven is opgewonden, afwinden ;
4. de bedekking afnemen van —: de bloembollen worden afgedekt;
5. (bouwk.) van een muur: die aan de bovenzijde met een rollaag, pannen enz. bedekken tegen inwatering ;
6. met iets bedekken: aardappelen met stro afdekken; een nieuwe bestrating afdekken, er een dunne laag zand op brengen;
7. laatste bewerking bij het politoeren vóór het afpolitoeren ;
8. (fot.) een gedeelte van het negatief dat men niet wil afdrukken, met heel of half ondoorschijnende stoffen bedekken;
9. (geol.) de alluviale en diluviale afzettingen (op de kaart) wegnemen;
10. het dak of dek (v. e. schuur, loods of afdak) afmaken ;
11. het dekken (der tafel) ten einde brengen;
12. afrossen: hij werd deerlijk af gedekt;
13. bomen, palen afdekken, toppen of bekappen.