bn.,
1. (dicht.) zonder begin; en, bij uitbr., ook zonder einde, oneindig, eeuwig: de On'begonnene, dicht. benaming der Godheid;
2. niet begonnen, nog niet tot een begin van uitvoering gebracht: had hij de zaak niet zo flink aangepakt, de onderneming zou nog onbegon'nen zijn; — (spr.) beter onbegon'nen dan ongeëindigd;
3. waaraan niet te beginnen is, onuitvoerbaar: dat is (een) on'begonnen werk, als men daaraan begint, is het einde niet te voorzien.