Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Oneindig

betekenis & definitie

bn. bw.,

1. geen einde hebbende, hetzij met betr. tot uitgestrektheid of tot veelvuldigheid: het heelal is misschien niet oneindig ; de oneindige verscheidenheid en heerlijkheid der natuur; — (zelfst.) het oneindige, de onbegrensde ruimte van het heelal; — tot in het oneindige, tot in een afmeting die alle denkbare grenzen te buiten gaat; (ook) eindeloos herhaald: en zo door tot in het oneindige; — (wisk.) een oneindige reeks; — de Oneindige, God ;
2. buitengemeen (groot): de hertog van Panna trok een oneindig nut uit de onbezonnen aanslag der Fransen; — als bw.: oneindig groot, in de wiskunde gezegd van een veranderlijk getal dat, steeds aangroeiende, ten laatste elk denkbaar getal te boven gaat (teken: ∾); — oneindig klein, van een veranderlijk getal dat meer en meer tot de limiet nul nadert;
3. (oneig.) buitensporig, mateloos: een woord dat mij zo oneindig gelukkig zou maken; hij is daarvoor oneindig beter geschikt dan zijn broer; oneindig veel meer, knapper.