Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Onaangenaamheid

betekenis & definitie

v.,

1. de hoedanigheid van onaangenaam, op zichzelf beschouwd: de onaangenaamheid hunner verhouding ste?nde mij onplezierig;
2. (.. heden) iets dat onaangenaam is; meest in ’t mv., kwelling, verdrietelijkheid: zich onaangenaamheden berokkenen; — harde, bitse, kwetsende uitdrukking: hij kan niet laten iem. allerlei onaangenaamheden te zeggen; — onmin, twist, geschil: onaangenaamheden hebben (met iem.), twist, ruzie (met iem.) hebben, in onmin leven (met iem.).