Wat is de betekenis van Onaangenaamheid?

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Onaangenaamheid

s., ûnnocht.

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Onaangenaamheid

v., 1. de hoedanigheid van onaangenaam, op zichzelf beschouwd: de onaangenaamheid hunner verhouding ste?nde mij onplezierig; 2. (.. heden) iets dat onaangenaam is; meest in ’t mv., kwelling, verdrietelijkheid: zich onaangenaamheden berokkenen; — harde, bitse, kwetsende uitdrukking: hij kan niet laten iem. allerlei onaa...

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

onaangenaamheid

v. onaangenaamheden (verdrietelijkheid; iets, dat onaangenaam is: woord, verhouding enz.; geschil, twist): onaangenaamheden mei iem. krijgen, hebben, twist; hoevele onaangenaamheden had ik mij kunnen besparen, kwelling, verdrietelijkheid.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

onaangenaamheid

v. (...heden) 1. Eig. het onaangenaam zijn. 2. Metn. wat onaangenaam is, kwelling, verdrietelijkheid. Syn. ➝ krakeel.

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

onaangenaamheid

v. (-heden), 1. verdrietelijkheid: zich onaangenaamheden berokkenen; harde, bitse, kwetsende uitdrukking: hij kan niet laten iemand allerlei onaangenaamheden te zeggen; 2. onmin, twist, geschil: onaangenaamheden hebben (met iemand), ruzie (met iemand) hebben, in onmin leven (met iemand).

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Onaangenaamheid

Onaangenaamheid v. de hoedanigheid van onaangenaam, op zichzelve beschouwd: de onaangenaamheid hunner verhouding stemde mij onplezierig; — (...heden), iets dat onaangenaam is, kwelling, verdrietelijkheid: zich onaangenaamheden berokkenen; — een gezegde, dat voor iem. onaangenaam is, eene harde, bitse, kwetsende uitdrukking: hij kan niet...