I, (vlocht om, heeft omgevlochten), in de rondte vlechten, om iets heen vlechten; — II. (omvlocht, heeft omvlochten),
1. omgeven met iets dat gevlochten wordt, omstrengelen: een zegewagen met groen omvlochten; de klimop omvlecht die oude stam;
2. (fig.) als vlechtend omsluiten: waar ons moederarmen teer omvlochten.