Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Olie

betekenis & definitie

I. v. (oliën),

1. algemene naam voor alle vloeistoffen die zich niet met water vermengen, maar in alcohol of ether oplosbaar zijn, op ongelijmd papier een blijvende vetvlek vertonen en grotendeels uit koolwaterstof bestaan : de vette oliën ontstaan meestal door uitpersing van oliezaad; vluchtige oliën zijn b.v. citroen-, kaneel- en pepermuntolie; drogende en niet-drogende olie; — al naar het verband in ’t bijz. voor olijf-, raap-, lijnolie of petroleum : olie voor de sla ; ze koken met olie; — (R.-K.) zuivere olijfolie, gebruikt bij het toedienen van sommigesacramenten (Doopsel en sacrament der stervenden): de H. Olie ontvangen; — fijne olie, olijfolie; — zegsw.: olie in liet vuur, nieuwe brandstof in het vuur der hartstochten, nieuwe opwakkering van driften; — olie in de branding, of olie op de golven der zee, een middel om de storm der hartstochten te doen bedaren; — die olie meet, krijgt smerige handen, of ivordt er vet van, slecht gezelschap is besmettend; — een goede naam is beter dan olie, gaat boven alles ; — er is geen olie meer in de lamp, de levensgeesten zijn verteerd, ook gezegd van een platte beurs, een ledige fles enz.; — in de olie zijn, dronken zijn; — (Zuidn.) olie drijft boven, de waarheid, de deugd over wint; — er moet olie wezen, er is geld nodig ;
2. (alleen mv. olies) olieaandelen : olieslager.

II. tw., mis! (bij het kegelspel).