I. v. (oliën),
1. algemene naam voor alle vloeistoffen die zich niet met water vermengen, maar in alcohol of ether oplosbaar zijn, op ongelijmd papier een blijvende vetvlek vertonen en grotendeels uit koolwaterstof bestaan : de vette oliën ontstaan meestal door uitpersing van oliezaad; vluchtige oliën zijn b.v. citroen-, kaneel- en pepermuntolie; drogende en niet-drogende olie; — al naar het verband in ’t bijz. voor olijf-, raap-, lijnolie of petroleum : olie voor de sla ; ze koken met olie; — (R.-K.) zuivere olijfolie, gebruikt bij het toedienen van sommigesacramenten (Doopsel en sacrament der stervenden): de H. Olie ontvangen; — fijne olie, olijfolie; — zegsw.: olie in liet vuur, nieuwe brandstof in het vuur der hartstochten, nieuwe opwakkering van driften; — olie in de branding, of olie op de golven der zee, een middel om de storm der hartstochten te doen bedaren; — die olie meet, krijgt smerige handen, of ivordt er vet van, slecht gezelschap is besmettend; — een goede naam is beter dan olie, gaat boven alles ; — er is geen olie meer in de lamp, de levensgeesten zijn verteerd, ook gezegd van een platte beurs, een ledige fles enz.; — in de olie zijn, dronken zijn; — (Zuidn.) olie drijft boven, de waarheid, de deugd over wint; — er moet olie wezen, er is geld nodig ;
2. (alleen mv. olies) olieaandelen : olieslager.
II. tw., mis! (bij het kegelspel).