Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Nul

betekenis & definitie

(<Lat.),

I. telw.,
1. (rek.) telwoord dat het ontbreken van elke hoeveelheid of van eenheden van een bep. orde uitdrukt: het gehalte aan in water oplosbare kali is bijna nul; — nul ik houd er een, bij het hardop tellen; — nul ik houd er een, of ik houd een bokje, om waardeloosheid of geringschatting uit te drukken; — van het jaar nul, van vóór elke tijdrekening, dus waardeloos;
2. punt van een schaalverdeling waar positieve en negatieve getallen elkaar ontmoeten: de thermometer staat op tien graden onder nul; — onder, beneden nul zijn, op een zeer laag peil staan;
3. in het geheel niets: wat wij er van zien is zo goed als nul; —

II. zn.. v. (-len),

1. cijferteken dat het ontbreken van eenheden van een bep. orde of van elke hoeveelheid uitdrukt: honderd schrijft men met twee nullen ; — hij is een nul in het cijfer, hij betekent niets, hij heeft volstrekt niets in te brengen ; — (spr.) hij heeft nul op het request gekregen, zijn verzoek is afgewezen;
2. persoon zonder betekenis of invloed: hij is een grote nul;
3. bn., nietig, waardeloos, krachteloos: dat is van nul en gener waarde.