v. (-gen),
1. zelfkant van weefsels, inz. van linnen:
2. (tapijtweverij) lat die de ketting vastlegt op de boom;
3. schuine kant aan een beitel, scherpe kant van een mes ; schuin bijgesneden einde van hout; scherpe kant van hout of steen, van een muur ;
4. terugspringende kant van een muur bij de kozijnen.