Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Naaf

betekenis & definitie

v. (naven),

1. middenstuk van een wiel, waardoor de as gaat en waarin de spaken zitten; — middenstuk van een voortstuwingsschroef;
2. het deel van een draaisteen, waarin de as steekt;
3. rand, gewoonlijk 25 tot 35 mm hoog, welke dient om het rad van spoor- of tramrijtuigen leiding te geven bij het lopen op een rail: de naaf ligt steeds aan de binnenzijde van elk wiel;
4. (w. g.) har waarop een deur draait;
5. (dicht.) aspunt, pool: op haar naven schudde de aard5 (Spandaw).