Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Modern

betekenis & definitie

(<Fr.), bn. (-er, -st),

1. tot de nieuwere tijd behorend (tgov. antiek of klassiek): de moderne talen, inz. Frans, Duits en Engels;
2. hedendaags, nieuwerwets : moderne begrippen; het huis is zeer modern ingericht; de moderne dichters;
3. critische vrijheid in geloofszaken voorstaande; (zeer) vrijzinnig: de moderne leer; de moderne theologie; — (zelfst.) de modernen;
4. (gesch.) de moderne devotie, beweging tot verdieping en verinniging van het geloofsleven uitgaande van Geert Groote en de Broeders des Gemenen Levens (14de—15de e).

< >